s Ochtends stond ik in alle vroegte langs de rivier om Aït Ben Haddou ook nog eens in het ochtendlicht te fotograferen. Ik realiseerde me dat ik als vrouw alleen op pad was in dit Islamitische land, maar behalve de zwerfhonden die me hardnekkig achtervolgden, voelde ik me daar prima bij.
Na het ontbijt vertrokken we met onze bakbeest-auto 4 uur zuidelijker. We gingen richting de woestijn! En dat was zichtbaar én voelbaar! De thermometer gaf een buitentemperatuur van 47 graden aan. Het landschap werd steeds kaler, leger en zandiger. Het waren niet de zandduinen van de Sahara zoals we ons een woestijn voorstellen, maar het was overduidelijk het begin. We reden een flink stuk langs de Draa-vallei, deze normaliter groene oase was droog en stond vol verdorde dode palmbomen. Het was een treurig gezicht. Na jaren afwezigheid van regen slaat klimaatverandering hier hard toe.
In de plaats Zagora dronken we koffie op een terrasje en kochten we vijf gekleurde doeken om een toeareg (tulband) van te kunnen knopen. De verkoper probeerde ons ook nog een berberkleed aan te smeren, maar we vonden de kleuren niet mooi.
Rond een uur of vier kwamen we aan bij onze overnachtingsplek: een luxe resort waar we 2 kleine bungalowtjes hadden, een zwembad met een barretje….. en de hele resort alleen voor ons vijven! Verder waren er geen gasten, want wie gaat er hartje zomer nou naar de Sahara. We geven er weinig om, maar nu was het toch wel even genieten al die luxe! We namen een frisse duik in het zwembad en dronken een drankje, met ‘Tuareg desert blues’ door de speakers. En ‘s avonds mochten we kiezen wat we wilden eten. Het werd kiptajine met frietjes en marocan salad. Met de lampjes en muziek aan was het een gezellige avond zo onder de palmbomen.