Ik had niet al te best geslapen in het hotel in Kathmandu. Ik had wederom een kamer aan de voorkant en daar was het gewoon veel herrie. Verder begon m’n hoofd zich al voor te bereiden op de terugreis: inchecken op de vlucht, nadenken welke spullen ik bij de hand wil hebben in het vliegtuig, m’n backpack goed strak inpakken et cetera.
Ik at m’n ontbijt in het hotel: toast, gebakken ei, wat fruit en yoghurt. Ik moest om 12 uur uitchecken en ik kon pas na 14 uur in Bhaktapur terecht, dus ik liep de stad nog maar even in. Maar na weken in de bergen had ik helemaal genoeg van de drukte, de herrie, de drukkende hitte en de viezigheid van Kathmandu. Ik had helemaal geen zin in het geslenter door de stad en had voor het eerst het gevoel dat ik nu eigenlijk net zo lief gewoon naar huis zou gaan. Ik dronk nog maar een cappuccino bij de buren tot het min of meer tijd was om uit te checken. Het hotel liet een taxi komen om me naar Bhaktapur te brengen, een ritje van circa 30 km, maar door het drukke en chaotische verkeer deden we er al gauw een uur over.
Het verkeer in Kathmandu is een hele belevenis: al het verkeer beweegt kriskras door elkaar met totaal onduidelijke regels over voorrang, behalve misschien het recht van de sterkste (of brutaalste); drie auto’s passen best naast elkaar op twee banen; het onafgebroken getoeter wordt een brij van herrie, waarmee de hele waarschuwingsfunctie vervalt. En op je motor kun je werkelijk alles meenemen: je vrouw, je 2 of 3 kinderen, een baby van een paar weken oud, grote zakken rijst, torenhoge stapels karton, een spiegel van 2.00 bij 0.50 m (echt gezien!) of een schaap (ook echt gezien!).
Nadat ik de 1800 NRP entree had betaald (want UNESCO werelderfgoed), reed de taxichauffeur het oude centrum van Bhaktapur binnen. Hij reed door de smalle straatjes en zette me netjes op het oude plein voor het hotel af. Met m’n zware en grote rugzak op de rug beklom ik het steile trapje en probeerde, bukkend, door het lage deurtje te gaan. Dat paste dus geheel niet en ik lazerde bijna achterover, tot groot vermaak van een drietal roze-geklede dames dat naast de deur armbandjes zat te verkopen. De eigenaar van het hotel hielp me binnen en tilde m’n zware rugzak ook verder de steile trapjes op en onder de lage kozijnen door. Overal was prachtig donkerbruin houtsnijwerk. Wat een bijzondere plek, dit 700-jaar oude Newari-gebouw. Ik had aanvankelijk een rustiger kamer aan de achterzijde geboekt, maar mocht eventueel ook een andere kamer kiezen. De eigenaar liet me vol trots ook een iets ruimere kamer aan de straatzijde zien. Dat werd hem! Wauw, wat een mooie plek en stad!! Het eerdere gevoel van die ochtend naar huis te willen was acuut verdwenen.
Ik ging vrijwel direct de oude stad in en dwaalde door de oude straatjes en pleinen. Wat een verademing na Kathmandu! Wat fantastisch dat ik hier nog anderhalve dag kon zijn. Overal zaten, sliepen en hingen mensen in de schaduw. Als er iets is dat me echt is opgevallen in Nepal, is het dat iedereen in een soort wachtstand staat…. Of beter “zit”, of “ligt”. Er wordt veelvuldig gehangen en gewacht… zonder iets te doen… Het lijkt erbij te horen, dat vertraagde leven. Hoe anders dan thuis, waar alles op hoog tempo gaat en ik eigenlijk altijd in actie ben.
De stad was prachtig met al die oude gebouwen, nauwe straatjes, prachtige pleinen en tempels. Maar misschien vond ik al die kleurrijke mensen nog wel veel mooier. M’n camera maakte overuren in elk geval, waarbij ik wel respectvol wilde zijn en niet te zijn als die ene lompe, blanke toerist, die een oudere dame op twee meter afstand, recht in het gezicht, ongevraagd, fotografeerde. Hoe anders deden de Chinezen het: die namen gewoon hun eigen figurant mee.
’s Avonds at ik in de patio van het restaurant van de plek waar ik logeerde. Een erg leuke en sfeervolle plek, maar ik zat er nagenoeg alleen. Ik at er m’n laatste dal bath, waarbij vooral de dikke yoghurt typisch Newari was (en erg lekker!).
Na eten ging ik nog even naar buiten om foto’s van het verlichte plein en de gebouwen te maken. Ik had natuurlijk geen statief meegenomen, maar een krukje volstond ook. En dus sjouwde ik met een stoeltje van het restaurant over het plein. Tot grote hilariteit van de eigenaar van m’n guesthouse, begreep ik de volgende dag. Hij had z’n stoeltje buiten gemist en vroeg zich af waar dat gebleven was.
Die laatste nacht in Nepal sliep ik onder een klamboe, want de muggen vlogen in grote getalen rond in m’n kamer; dit oude gebouw was beslist niet hermetisch afgesloten.