Ik voelde me weliswaar iets beter, maar ook s nachts had ik nog koorts gehad. Ik maakte af, waar ik de dag ervoor was gestopt: het selecteren en pakken van m’n spullen voor de trekking. Bij het checken van de tas, bleek hij te zwaar. Zwetend stond ik de boel weer uit te pakken en onder tijdsdruk, bijna lukraak, spullen opzij te gooien in m’n flightbag.
Met een reistablet achter de kiezen kroop ik achterin een jeep. De porters en gidsen zaten met z’n vieren op een krap bankje achterin. Karianne, Sjoerd en ik zaten met onze dagrugzakken op de middelste rij en Marleen zat voorin naast de chauffeur, want die was het meest misselijk. Onze grote backpacks lagen bovenop de jeep gebonden. We deden er een eeuwigheid over om Kathmandu uit te komen. Wat een gekkenhuis dat verkeer. Eenmaal buiten Kathmandu sloten we aan in een enorme file. Er zat nul beweging in. De rit duurde vele malen langer dan gepland. Toen we eenmaal de ‘highway’ (het zou niet zo mogen heten, want 50% is onverhard en bestaat uit stenen, kuilen en zand) verlieten werd de rit steeds helser. We bonkten van links naar rechts over een pad dat nauwelijks de kwalificatie ‘pad’ mocht hebben.
Vanwege ziekte waren we een dag later uit Kathmandu vertrokken en die dag haalden we nu in door verder door te rijden, waarmee we de eerste loopetappe oversloegen.
Aan het einde van de middag kwamen we aan bij de lodge, waar ik een eigen kamer had met een eigen normaal toilet! Ik was in de zevende hemel. Verder sloot m’n kamer direct aan op een soort van centrale ruimte, waar een grote groep Duitsers/Oostenrijkers luidruchtig aan tafel zat. Maar ik was nog steeds niet fit en moe na een lange autorit, dus ik sliep zelfs dwars door de herrie heen.